India overmant je, overrompelt je, overweldigt je. En als ik er niet over land naartoe gereisd was, zodat ik geleidelijk gewend raakte aan een grotere kloof tussen rijk en arm, schamele hygiëne en gezondheidszorg, extreme armoede, andere manieren en gewoonten, vuil, stof en stank, zou India me verpletterd hebben, want alles is er intens — niet alleen de geuren en kleuren, maar ook de stank, de drukte, de armoede, de rijkdom, de onverschilligheid, de hartelijkheid en de nieuwsgierigheid.
Als we in India ergens uit de trein of bus stapten, werden we in no time omringd door tientallen mensen, die allemaal tegelijk iets van je wilden: spreek je Engels, waar kom je vandaan, ben je getrouwd, wat voor werk doe je, zoek je een hotel, wil je pinda's/bananen/chai/hoofdmassage/schoenen poetsen/mandarijnen/taxi/riksja/enzovoort? (Foto: Keith Rajala)
In Hotel Natraj verbleven minstens zoveel Indiase arbeidsmigranten als Westerse budgetreizigers. De straathoeken van New Delhi, lopend van het hotel naar Connaught Place, stonken naar urine, overal zag je de rode fluimen van paan-kauwende mannen en vrouwen, en de wit gepleisterde gebouwen en alle lantaren- en verkeerspalen waren besmeurd met het snot dat mensen van hun handen veegden. Pas toen ik vanuit Nepal door India terug reisde, kon ik het gebrekkige hygiëne-niveau wel wat relativeren, maar het schrille contrast tussen rijk en arm bleef een onverdragelijke realiteit.
Op 26 november, na drie dagen in New Delhi, gingen de banken weer open. Terwijl Cor naar de Bank of America ging om vervangende cheques aan te vragen, trokken Frans en ik naar het hoofdpostkantoor (General Post Office; hier op recentere foto). We waren behoorlijk teleurgesteld toen er geen post voor ons lag te wachten, maar we konden in elk geval onze brieven aan thuis op de post doen. We hadden gehoord dat als je in India brieven postte je de postzegels die je had geplakt maar beter onder je ogen kon laten afstempelen, zodat je wist dat ze er niet afgeweekt zouden worden om opnieuw te worden verkocht. Bij het GPO wachtten we op Cor en vanwege de hitte zochten we verkoeling met een cola – Campa Cola wel te verstaan, want eerder in 1977 had de regering van Indira Gandhi Coca Cola uit India verbannen omdat "er in 90 procent van de Indiase dorpen nog niet eens schoon drinkwater is, maar wel Coca Cola".
In het park van Connaught Circus werd je voortdurend van alles te koop aangeboden, van versgebrande pinda's tot hoofdmassages. We kochten die middag twee keer mandarijnen en twee keer bananen, Cor liet zijn oren schoonmaken, Frans liet zijn baard bijwerken, en ik liet me scheren. Onderweg naar het park hadden we posters gezien voor een concert die avond van sarod-speler Ali Akbar Khan, en zondagavond van de Japanse jazzmuzikant Sadao Watanabe. (Klik hier voor een prachtig nummer uit dat jaar.) Cor wilde daar beslist naartoe, dus we besloten om het erop te wagen en wonderwel waren er nog kaartjes. De concerten waren grandioos, maar geen van beide hebben we helemaal bijgewoond. Het concert van Watanabe begon pas tegen middernacht met een pauze om half 2, waarna we te moe waren om voor het tweede deel te blijven. Het contrast tussen het welgestelde publiek bij het concert (Indiërs en Westerlingen) en de slapende bedelaars, dagloners op hun karren en fietsriksja-bestuurders waarmee de straten tijdens de nachtelijke wandeling terug naar ons hotel bezaaid lagen, staat me nu nog steeds levendig voor de geest.
We kenden de verhalen over 'waarzeggers' die je met een mooi verhaal veel geld afhandig maakten. Ze spraken je op willekeurige plekken onverwacht aan, maar zo naïef zouden wij niet zijn. Totdat een wat sjofel geklede man met grijze baard en een tulband op 28 november onze aandacht had weten te trekken met wat korte mededelingen die onverwacht accuraat leken. Ik vermoed dat hij een truc had om ons heel snel in een soort trance te brengen, waardoor hij onze antwoorden op zijn vragen wist te presenteren alsof hij helderziend was. Toen hij weer weg was, waren Frans en ik ieder zo'n Rs300 (circa 60 gulden) lichter!
Op de meest onverwachte plekken langs de route vanaf Istanboel, maar vooral in India en met name New Delhi, troffen we tweedehandsboekhandeltjes met een grote voorraad merendeels Engelstalige, maar ook Franse, Duitse, Italiaanse en hier en daar zelfs wat Nederlandse boeken. Dit waren naast afgedankte reisgidsen titels die populair waren onder reizigers, zoals On the Road en Dharma Bums van Jack Kerouac, Zen and the Art of Motorcycle Maintenance van Robert Pirsig, Journey to the East of Siddharta van Herman Hesse, meer spiritueel getinte boeken van bijvoorbeeld Vera Stanley Alder (Finding the Third Eye) en Paul Brunton (A Search in Secret India), die sinds de jaren 60 hernieuwde populariteit vonden onder hippies, maar vooral ook bestsellers als Animal Farm van George Orwell, Catch-22 van Joseph Heller en Slaughterhouse-Five van Kurt Vonnegut, die je vrijwel overal in grote aantallen tegenkwam.
Deze boekhandeltjes boden een welkom tijdverdrijf als je weer eens een dag moest wachten op een visum of zo, en voor hongerige reizigers een uitkomst als je geen geld meer had, maar nog wel wat boeken om te verkopen. Heel vaak kon je er een boek zonder bijbetalen meenemen als je er twee achterliet. Omdat ik het zo vaak zag, en het onderwerp mij interesseerde, kocht ik in New Delhi op een dag Chariots of the Gods van Erich van Däniken. De verschillende archeologische en paleontologische anomalieën die hij beschreef en zijn theorieën daarbij fascineerden me en ik zocht, vond en verslond daarna ook zijn andere boeken.
In afwachting van Cors nieuwe cheques zouden Frans en ik hem voorschieten wat hij nodig had om de tijd te overbruggen en zolang reisden we naar wat plaatsen rond New Delhi. Op 29 november namen we de trein naar Mathura, volgens de overlevering de geboorteplaats van Krishna, de achtste incarnatie van de god Vishnoe. Na Delhi, waar achter ons hotel een drukke straat liep, was Hotel Nepal in Mathura een oase van rust. Daarvan bleef weinig over toen we in het centrum kwamen, waar de straten opnieuw overliepen van fietsers, voetgangers, tonga's, en motoren, met hier en daar nog een auto die er tussendoor wilde. In de tempel bij Vishram Ghat werd je bij elk hoekje gevraagd wat geld te offeren, maar door ons gebrek aan godsdienstige aanleg kwam het op ons allemaal nogal commercieel over. Voor wat geld mocht je ook je voeten wassen in de rivier Yamuna, op de plek waar Krishna gerust had nadat hij Kamsa, de tirannieke heerser van Mathura, had gedood. Vanwege het spandoek in het water met een doodshoofd erop, lieten we het stof nog maar even op onze voeten zitten.
Op 2 december vroegen Cor en Frans of ik me weer goed voelde, want ik had de dag ervoor geen woord gezegd, niet eens goeiemorgen, terwijl ik me daar helemaal niet van bewust was. Ik werd kennelijk die hele dag in beslag genomen door wat ik alleen maar kan omschrijven als een directe ervaring van de eenheid van het leven – een soort tijdelijke uitbreiding van bewustzijn. (Mogelijk was het die dag dat Cor deze foto maakte.) Deze ervaring, die waarschijnlijk in mijn slaap had plaatsgevonden, was zo overweldigend en veelomvattend dat het als een triomf voelde dat ik mijn inzichten in een lange brief aan vrienden had beschreven. Bij thuiskomst hoorde ik dat juist die brief nooit was aangekomen. Hoewel ik in de weken hierna nog geregeld werd overspoeld door een onverklaarbare ervaring van gelukzaligheid, afgewisseld met momenten van bitter chagrijn wanneer de hitte of de drukte me teveel werden, begreep ik er verstandelijk pas iets meer van door het lezen van een geleend boek tijdens mijn terugreis. (Inmiddels weet ik dat er al sinds 1973 onderzoek wordt gedaan naar dit soort ervaringen door bijv. IONS en de Scientific and Medical Network.)*
In Hotel Nepal, net als elk ander klein hotelletje, hadden we al snel een band met de huisknecht/kamerjongen, die alle klusjes voor de eigenaar doet en eventuele bestellingen van gasten naar de kamer brengt. Tijdens onze reis hadden we al vaker gezien dat, als ze pech hebben, ze als halve slaaf behandeld en afgeblaft werden, en als gast had je de keuze om (a) het te negeren, (b) een ander hotel te zoeken, met een goeie kans dat het daar geen haar beter was, of (c) de jongen in kwestie zelf wel met respect te behandelen en af en toe eens iets extra's toe te stoppen. Mijn dagboek vermeldt niets over hoe de jongen in Hotel Nepal werd behandeld, maar de avond voor ons vertrek gaf ik hem een van de flessen Golden Eagle bier die ik had gekocht. Even later kwam hij terug met twee bordjes snacks: "Ssht! No pay!" De volgende ochtend gaven we hem ten afscheid een flinke fooi (Rs15) en een pakje sigaretten (Four Square).
Zaterdag 3 december gingen we met de trein naar Agra, waar we door een taxi naar het Empress Hotel werden gebracht. De bijrijder van de taxichauffeur bood ons aan om ons voor Rs5 p.p. de Taj Mahal en de stad te laten zien. De Taj Mahal was net zo indrukwekkend als de beschrijvingen doen vermoeden, maar de rondleiding door Agra bleek een poging via ons commissie op te strijken bij de handicraft winkeltjes waar onze gids ons mee naartoe nam. Op de een of andere manier kwamen we toch bij het hotel terug met een ring, een ketting, marmeren doosjes, twee chillums, een sandelhouten Boeddha en boekenleggers.
Een dag na onze aankomst werd ons gevraagd om de volgende dag te vertrekken, want er zou een groep Amerikanen komen. Daarop besloten we met de bus naar Jaipur in het naburige Rajasthan te gaan. Hier deelden we de kamer met een Australiër die we op de bus hadden ontmoet. De afspraak was dat de laatste die de kamer zou verlaten, de sleutel bij de receptie af zou geven. Dat had onze Australische kamergenoot dus niet gedaan. Volgens de manager was er geen reservesleutel, we moesten maar zien hoe we weer in de kamer konden komen. Dat is geen probleem, zei Cor, ik breek het slot wel van de deur. (In budgethotels hadden alle deuren een hangslot.) Dat gaat je geld kosten, aldus de manager. Nee hoor, zei Cor, jullie moeten gewoon zorgen dat je een reservesleutel hebt. Toen kwam er alsnog een sleutel tevoorschijn waarmee de deur geopend kon worden.
Na de drukte van Jaipur trokken we naar Bharatpur, waar we buiten de stad een tijdje in het budgethotel in het vogelreservaat wilden doorbrengen, maar bij aankomst bleek dat volgeboekt. We waren moe en hadden honger, maar we zaten een flink eind buiten de stad dus besloten we naar het enige andere hotel in het reservaat te lopen – een chic zoveel-sterrenhotel in het park. Bij het inchecken lichtten de ogen van de receptionist op: "Uit Holland! Prins Bernhard was hier vorige maand nog! Tjonge, wat drinkt die veel whisky! Elke ochtend, middag en avond!" De kamer kostte Rs100 per nacht, flink meer dan we gewend waren uit te geven, maar de ambiance was er dan ook naar. Het diner was ook aanzienlijk duurder dan wat we normaliter besteedden, maar de Indiase gerechten smaakten bijzonder goed. Die werden in dienschalen op karretjes naar de tafel gereden, dus we voelden ons halve maharadja's. Omdat ze bij alle gerechten vroegen of we nog een schepje wilden, maar dat bij het dessert nalieten, vroeg ik daar zelf maar om. Op 9 december maakte ik in mijn dagboek de volgende schrandere aantekening: "Vanmorgen gewandeld over een pad door het vogelreservaat, voornamelijk een meer met droge plekken."
Via Mathura, waar we weer twee nachten in Hotel Nepal verbleven, reisden we terug naar New Delhi waar we op 12 december aankwamen. Tot onze teleurstelling wachtte er op het GPO geen post voor ons van het thuisfront. Wachtend op nieuws over Cors cheques, brachten we de dagen door in het park op Connaught Circus, waar we inmiddels bekenden waren geworden van veel straatverkopers, en onze hotelkamer. Zoals veel reizigers brachten we de avonden vaak door met kaarten. Toen Cor na zes dagen, bijna een maand na onze aankomst in New Delhi, nog steeds geen nieuwe cheques had, stelde hij voor dat Frans en ik alvast vooruit zouden reizen naar Nepal, en hij zou ons zo snel mogelijk achterna komen. Inmiddels hadden we bij de Nepalese ambassade een visum voor een maand geregeld.
Frans en ik stapten op 19 december op de trein naar Varanasi en Patna. Intussen wisten we dat je een zitplaats in een compartiment kon reserveren om in elk geval van een plaats verzekerd te zijn en, hopelijk, niet in een mierenkluwen van reizigers maar zien dat je ergens in de trein terechtkwam. Of we de kluwen met onze reservering konden ontwijken herinner ik me niet, maar we hadden in elk geval een goede zitplaats. Als je op het station om een reservering vroeg, wilden de spoorwegbeambten daar vaak niet aan beginnen. De truc was dan om op hoge toon te eisen om de Station Master te spreken. Daarmee was vrijwel elk probleem dat je bij de aanschaf van een treinkaartje kon tegenkomen opgelost, nog voordat er een Station Master aan te pas kwam.
Onze verbinding liep via Lucknow en Kanpur naar Varanasi. In de zeer vroege ochtend van 20 december, voor zonsopgang, reden we bij Kanpur een enorm emplacement binnen, waar we uren zouden wachten voordat de reis naar Varanasi vervolgd werd. Gelukkig werd ons dat door de train master verteld zodat we ons geen zorgen maakten. Hij vroeg zelfs of we ontbijt wilden voordat we verder zouden rijden. Dat wilden we wel en onze wensen (toast, gebakken ei en jam, en koffie) werden genoteerd. Geheel tegen onze verwachting in bracht een ober ons rond een uur of 8 een groot dienblad met het ontbijt. Voor ons als backpackers was dit een ervaring vergelijkbaar met de eersteklas service in de Thalys nu, maar wel een wonderbaarlijke. Vanuit de trein zagen we namelijk rails en wissels zover het oog reikte en in de wijde omtrek was geen menselijke activiteit te bekennen!
Vanuit Varanasi treinden we direct door naar Patna, waar we overstapten op het boemeltje naar de grens met Nepal, via Muzaffarpur. Deze trein stopte werkelijk voor elke dorpsjongen die met zijn geit naar een volgend buurtschap ging, waardoor we bij de grens aangekomen besloten om de nacht maar in Raxaul, aan de Indiase kant van de grens, door te brengen. "Morgenochtend weer vroeg op en naar Kathmandu."
* Pas nu, bij het reconstrueren van mijn reis, zie ik hoe deze ingrijpende ervaring de basis legde voor de diepgaande verkenning van de eenheid van het leven in mijn nieuwste boek, Pioniers van Eenheid (uitg. Edicola, oktober 2021), dat de overeenkomsten laat zien tussen de leringen van de Oude Wijsheid, de nieuwste inzichten uit de kwantum- en de systeemwetenschap, en de verslagen over buitenaardse bezoekers.